Ester Naomi Perquin laat helroze kamers graag in tact

ANP-22284691-e1485506014520In 2008 trad ik op aan de Melkmarkt in Zwolle, nadat mijn dichtbundel 'Schelmenschuim en kroeggekuier' de landelijke pers had gehaald. Dat was wel iets om trots op te zijn, omdat ik die avond in het gezelschap verkeerde van Bart Chabot, Levi Weemoedt en Ester Naomi Perquin. De eerste twee waren al groot, de derde moest het nog worden. Vandaag werd ze dichter des vaderlands. Ik durf te zeggen dat ik dat in 2009 al voorzag, getuige de onderstaande recensie van haar bundel 'Namens de ander'. Hieronder de recensie.

'De dichter Baban zei onlangs in een werfkelder tegen me dat Nederlanders goed zijn in waterwerken en cabaret, maar niet in poëzie (www.egobert.wordpress.com) Slauerhoff noemde hij als uitzondering, ‘misschien Marsman nog’, maar dan hield het toch echt op. De moderne dichters konden slechts op zijn afkeuring rekenen.Hij is niet de enige Irakese dichter die ik kritisch over de Nederlandse literatuur heb horen praten. Ook Rodan Al Galidi vertelde me ooit dat hij er weinig mee had. Het is kennelijk geen goed huwelijk, Irakese en Nederlandse literatuur.

Ik ben ook niet zo van de moderne dichters, maar ben erg gecharmeerd van 3 vrouwelijke dichters van dit ogenblik. Liesbeth Lagemaat met haar onnederlandse gevoel voor bloemrijke taal, Tjitske Jansen die erg grappig reciteert en tenslotte Ester Naomi Perquin.

Niet zo lang geleden schreef ik op www.bertblog.nl over de eerste bundel van Perquin, ‘Servetten halfstok’. In die bundel ‘Servetten halfstok’  ontmoeten we een ingetogen kunstenares, schreef ik, die met grote, maar nergens met euforische ogen naar de wereld kijkt. ‘Uitbundigheid ontbreekt. In het gunstigste geval wordt ze speels, ondeugend zelfs’

In ‘Namens de ander’, haar tweede bundel, is ze iets meer uit het ei, maar de door de uitgever gepresenteerde verandering van stijl en inhoud zie ik nog niet. De contouren lijken iets duidelijker, hier en daar is het zeker humoristisch (‘een losse dij valt als een drumstick in het licht’) maar Ester blijft Ester, en gelukkig maar.

Ze doet me ook in de tweede bundel nog aan Achmatova denken. Die vergelijking mag voor sommigen misschien ongepast zijn, want hoe haal je het in je hoofd om een Nederlandse te vergelijken met een zo grote Russin, maar ik vind dat maar onzin. Er zit een sfeerovereenkomst in het werk van de dichteressen.

In de tweede bundel is ze een beetje uit de ‘grijzen’, als ik het plastisch mag zeggen. Zo beschrijft ze een plein,waarvan het ‘oppervlak trilt’, waarvan de rand ‘verlokkend de punt van je schoen’ zuigt. Maar ze loopt er liever omheen, om dat verleidelijke plein, ‘keer op je schreden terug’, want er is een dreiging dat het ‘gaten slaat’ in je.

Symptomatisch voor haar, vind ik. Er naar kijken, het ontleden voordat je er aan deelneemt, en dan geregeld niet deelnemen. Het levert een prachtig, haast onschuldig perspectief op, al is het blazoen niet geheel onbesmet. Een liefdesverleden mengt zich in de gedichten ‘Romig waren we’.

Ze schrijft minder sober in de tweede bundel, dat wel. De zinnen blijven fris, door een mooie afwisseling in woord- en lettergreeplengte. De woorden lijken vooral korter en in onderlinge samenhang wat meer naar allegro te neigen, dan naar de korte adagio’s uit ‘Servetten halfstok’. In de volgende werkelijk prachtige zin staan bijvoorbeeld veel woorden van één lettergreep; ‘Zij zijn het die ’s nachts langs de rand van het bed/namens de ander aan anderen denken’

Ze goochelt met de gewone dingen, ze bouwt de alledaagsheid om naar soms magische proporties. Een gang wordt zo ‘een zee aan ruimte’, waaraan de kamers open liggen. Hoe je driehoogachtergangetje in een oceaanrand kan veranderen, dat weet Perquin als geen ander. En heette het brood in de eerste bundel ‘onverstoorbaar’, in de tweede bundel drinken mensen ‘vastgestelde wijn’. Weer die bizarre blik op de macht der gewoonte. De personages ‘zoeken niet meer’. Wat een ellende, denk je even, en dat wordt versterkt door een soort gebedje ‘Gewoonte, bescherm ons’.

Het gewone van het bijzondere, het bijzondere van gewoonte, dat is Ester Naomi Perquin. Ingetogen gegoochel met perspectieven en identiteiten (‘wie wil mij passen?’), de ui van het leven afgepeld zonder bereid te worden. Zelfs geluk moet onberoerd blijven: Zo moest geluk/nergens af te maken/niets dat haperde/ niet eens bijeen te rapen.tot handzame herinnering.

Is dat het? De dingen onafgemaakt laten? Moeten we daarom om het plein heen lopen?

Bewegen zonder de dingen af te maken, of zoals ze het zelf zegt, ‘lallend je dorst in stand houden’? Ik weet het niet. Ze is nog steeds niet helemaal uit het ei, zo lijkt het. Als ze echt helemaal op haar plaats gaat vallen, binnengaat in de wereld die ze nu nog bekijkt met de grootst mogelijke voorzichtigheid, en meer kleur gaat gebruiken, berg je dan maar. Er zit een geweldige kracht in de terughoudendheid van Perquin. Als dat naar buiten komt,dan wordt ‘de helroze kamer gekraakt’.

Prachtige poëzie van iemand die iets zoekt. ‘Ik mis iets maar ik weet niet wat’ zei Nescio ooit. Ik zou mijn Irakese vrienden willen aanraden zich open te stellen voor dit type gedichten. Onze dichters mogen dan angstig zijn voor uitbundigheid en kleurrijke lyriek; als de zon op een rustige dag door pastelgrijze nevel heenbreekt, dan komt de schoonheid met haar mee. Dit is bij Ester Naomi Perquin het gevoel, en haar gedichten lijken daarin op de schilderkuhnst van de Haagse School, maar dat is weer een ander verhaal.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>