We hoeven geen mieren of termieten te zijn die voortgaan in eeuwige cycli

Een provinciestad in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Daar gaat de nieuwe dichtbundel van Bert Overbeek over. Overbeek woonde in Harderwijk in die jaren en komt er nog steeds vaak. De bundel 'Waar ooit het loof de zee' bevat gedichten die de wereld van die tijd beschrijven door de ogen van een opgroeiende jongen. 'Waar ooit het loof de zee' voert de lezer terug naar de tijd dat Herman Brood's 'Saturday Night' en Ian Dury's 'Sex & drugs & rock and roll' zorgden voorverandering. Overbeek beschrijft die veranderingen, die hij zelf meemaakte in het destijds plotseling erg hippe Harderwijk, dat zich, aldus de schrijver, los aan het maken was van ‘de familie fatsoen en andere gereformeerderigheid’. Annelies Wildkamp is benieuwd en doet een interview.

 

Waarom gedichten over die tijd en die stad?

 

Omdat Harderwijk een prachtig symbool is voor de veranderingen die plaatsvonden in die tijd. Toen ik er in 1967 kwam te wonen, kwam ik uit het hippe Den Haag van the Motions en Q 65. Ik was net acht, maar ik had al een radiootje en dat woord sprak ik op zijn Haags uit. Voor mijn nieuwe Harderwijkse klasgenootjes was ik een curiositeit, maar dat was Harderwijk toen voor mij nog niet. Ik vond het er enorm truttig en saai.

Dat heb ik uitgebreid verwoord in de bundel. De schijnheiligheid was aan obesitas gaan lijden, schrijf ik ergens. En terwijl ik gitaar wilde leren spelen als Jimi Hendrix kwam Harderwijk met blokfluitles. Daar kon ik tenminste gewoon spijbelen, maar hoe kon iemand ontkomen aan de benauwdheid van een stad van toen?

De truttigheid verdween vrij snel, toen de seventies kwamen. De televisie won terrein, Toppop kwam met bands als Slade, Sweet, the Who en de zogenaamde nichtenrock, waarmee Bowie, Alice Cooper en Lou Reed zich identificeerden. Je zag de stad een enorme omslag maken. Het calvinisme had binnen een paar jaar zijn grip op de jeugd verloren. Jongeren die elkaar in 1970 nog met vrome gezichten in de kerk begroetten, zaten ineens met elkaar in het web van wiet en paddenstoelen.

 

Waarschijnlijk gebeurde dat niet alleen in Harderwijk.

 

Maar in Harderwijk was de verandering wat rigoureuzer misschien. De calvinistische ingetogenheid en naar mijn mening helaas ook schijnheiligheid kreeg een enorme opdonder. Ik denk dat dit ook kwam, omdat Harderwijk destijds al veel toeristen verwelkomde, met name uit Amsterdam en Utrecht. Zij brachten de trendy verschijnselen naar de oude vissersstad, samen met de dienstplichtigen trouwens, want Harderwijk had meerdere kazernes in die dagen.

 

Goed, lezers zullen al deze dingen terugzien in uw bundel. De familie fatsoen, de kerkelijke wereld als decor, de muziek, uw vrienden en niet te vergeten de natuur. Vanwaar toch de behoefte om die dingen vast te leggen?

 

We moeten ons dingen blijven herinneren, vind ik. Al is het alleen al om te weten dat de tijd waarin we nu leven niet per sé bepaalt wat normaal is en wat niet. Het was ooit anders, en het zal allemaal ook weer anders zijn. Daar komt nog bij dat ik de generaties wat vind terugvallen momenteel. Millennials die van gekkigheid niet weten hoe ze hun leven zin moeten geven, en dan de moraalridder gaan uithangen. En de generatie twintigers die weer in het patroon van hun overgrootouders terug dreigen te vallen. Huisje boompje beestje.

 

Is dat erg?

 

Tja, we hoeven geen mieren of termieten te zijn die voortgaan in eeuwige cycli. Onze generatie heeft zich niet voor niets ontdaan van de overmatig fatsoenlijke structuren van zijn tijd. Inmiddels zijn Freek de Jonge, Jiskefet en Youp van ’t Hek gedateerd, maar in hun tijd waren het helden die de weg vrij maakten voor latere talenten als Hans Teeuwen en Theo Maassen. Met name Neerlands Hoop en Koot en Bie legden meedogenloos de onzin bloot van sommige normen van het brave Nederland van die dagen.

Tegenwoordig zien we dat mensen dit soort humor weer aan banden willen leggen. We hebben de cancelcultuur, waartegen goddank Amerikaanse comedians als Bill Burr en Nikki Glaser zich verzetten, anders zitten we in no time weer in de kleurloze braafheid van de Seth Gaaikema’s en Henk Elsinks van vroeger. Als je niet meer weet wie dat waren, ben je een gezegend mens.

Goed, is dat wat de bundel wil zijn? Een spiegel?

 

We nemen onszelf misschien een tikkeltje te serieus, tegenwoordig. De winst van 40 jaar terug was dat we ontdekten dat we niet gelukkig werden van te strakke keurslijven en bovendien dat we ons ervan konden bevrijden. En dat er muziek was die ons uitnodigde tot dansen. Tegenwoordig is dat niet per sé bijzonder meer. Onlangs was ik op een festival en dan danst iedereen. Toen was dat anders.

Ik mocht er bij zijn toen de eerste jaren van het headbangen plaatsvonden, al noemden we dat destijds nog niet zo. Deep Purple, Black Sabbath, Nazareth, het waren de jaren van de lange gitaarsolo’s. Iron Maiden, ACDC en Metallica zijn van later tijd en hadden gewoon minder effect op mijn generatie door hun voorgangers. We waren gewoon te verpest door hardrock om ook nog eens van heavy metal te kunnen gaan houden.

 

Laten we ons niet verliezen in muziektitels.

 

Waarom niet? In Harderwijk waren het de nieuwe bijbelverzen. Het derde album van die en die in plaats van Mattheus 5 vers 9 of Handelingen 93 vers 77. Muziek was de nieuwe vluchtroute, de weg die ons uit ons hoofd haalde en met ons lijf verbond.

 

Dat pakte niet voor iedereen goed uit, lees ik in uw bundel.

 

Inderdaad. Je doelt op Peter.

 

De jongen van de paddenstoelen

 

Inderdaad. Peter. Zeer tragisch verhaal. Ik voetbalde als kind met hem. Zachte jongen met erg lieve ogen. Moeder dood op zijn 11e. Op zijn 16eaan de wiet. En uitgegleden. Psylocibine. Heroïne. Afgekickt, toch weer gebruiken, weer afkicken. En toen kwam ik hem tegen op zijn 45e. In Groningen. Hij probeerde me een lullig boekje te slijten. Ha Peter, zei ik, hoe is het jongen? Hij wist nog wie ik was, maar had geld nodig. Of ik hem 50 euro kon lenen.

 

Het is een erg mooi gedicht, dat over die Peter.

 

Wat vind je er mooi aan?

 

Mooie tekst. U schrijft: Zijn moeder stierf, hij was toen elf, zijn vader had geen armen die konden omhelzen, en hij kon het ook niet zelf. Eigenlijk het hele gedicht is mooi. 

 

Dit was helaas zijn verhaal. En behalve dat hij de tijd en de stad symboliseerde, als junk was hier meer aan de hand. Als kind in het brave 1970 hoorde je zoiets er even tussendoor: die jongen is zijn moeder kwijt. Wat verschrikkelijk voor die jongen, zei iedereen dan maar je voelde dat het ze geen donder interesseerde. Die jongen had armen nodig, koestering, iemand die hem een deken gaf. Maar in een wereld die naastenliefde preekte, was dat net te veel gevraagd. Ik vergeet zijn ogen gewoon niet. Ik zie ze voor me, zoals ze waren in 1970. Ze waren ongelooflijk lief en zachtaardig.

 

 

Misschien is hij wel het symbool van de tijd en de stad die u beschrijft.

 

Hooguit vanwege zijn drugsgebruik en zijn christelijke achtergrond. Daarin was hij wellicht een cliché voor het hier en nu van toen. Maar niet iedereen verloor zijn moeder zo jong. Ook toen niet. Het is een drama geweest. Het zachtmoedige kind werd opgevreten door de tijdsgeest.

 

Heeft dat gedicht over die creatieve moeders er nog iets mee te maken?

 

Je bedoelt ‘een creatieve harderwijkse moeder’?

 

 

 

Ja

 

Nee, niet specifiek met deze Peter. Dit gedicht gaat eigenlijk over iemand die ik altijd erg heb bewonderd. Een Harderwijkse kinderboekenschrijfster. Ik schreef het al in 2004, maar ik heb het meerdere malen bewerkt. Vooral ook omdat ik in Harderwijk heel wat creatieve moeders heb leren kennen. Schilderessen, schrijvers, bassisten, dansers en beeldhouwers.

Ik kan enorm veel bewondering hebben voor vrouwen die moederschap met kunstenaarschap mengen. Dat zie je ook wel terug in zo’n gedicht. Niet eens in de inhoud. Meer in de vorm.

 

Hoe zien we dat dan terug in de vorm?

 

Ik word dan een beetje mythisch in mijn taal. Maak godinnen van vrouwen. Zoals ik dat ook doe in liefdespoëzie. Vrouwen die ik bewonder zijn een maatje te groot voor mijn taal. De gedichten zijn vaak een beetje overdreven. Ik maak ze vaak voor bescheiden vrouwen, die dan helaas hard weghollen, omdat ze niet zo nadrukkelijk in de schijnwerper willen.

 

Nou, er is alle reden om te blijven volgens mij. (Ik sla zijn bundel open) Dit is bijvoorbeeld niet iets om weg bij te rennen. ‘Luister, mijn armen sluiten om je schouders en zo maak ik één vorm van ons en breng ik je dichterbij dan huiden kunnen raken (…) Luister, je hand streelt mijn wang en vergroeit er mee.’

 

Te mooi.

 

Waarom ‘te’? Dit wil iedere vrouw toch horen?

 

Nee, er zijn vrouwen die er hard bij weg hollen. Misschien willen ze het wel horen, maar van hun directe vriendjes, die zulke taal gewoon niet in hun mond of hart hebben.

 

Ik vind uw liefdespoëzie heel mooi.

 

Ik ook, maar het vergroot mijn voortplantingskansen niet per sé, hahaha. Dwalen we niet af?

 

Ik vind van niet. De liefde neemt kennelijk ook in de jaren zestig en zeventig een belangrijke plaats in.

 

Al op de kleuterschool. 1964. In Den Haag liep ik hand in hand met Jolanda. Ik was vier.

 

De bundel heeft het over de eerste zoen. Toen was u ouder denk ik.

 

Klopt. Negen. Die was voor Joseanne. Ze woont weer in Harderwijk en ik was vorig jaar een avond bij haar, woonde schuin tegenover het tehuis waar mijn moeder stierf. Voor het eerst sinds 1972 spraken we met elkaar. Een halve eeuw radiostilte. En toch even babbelen. Dat was mooi in zijn kleinheid. Jaren die je deelde, een tijd die vervaagd is, en allerlei jaren die er overheen kwamen. En toch die herinnering aan een eerste zoen. De enorme spanning. De kinderliefde die je voor iemand voelde. Zo romantisch al.

 

Zullen we met dat gedicht over die eerste zoen eindigen?

 

Wat je wil. Ik denk dat je het onder het interview plaatst?

 

Ja, maar wilt u het mij voorlezen? Uw voordrachtstem wordt overal geprezen. 

 

Dat hoort de lezer niet, maar prima. (Pakt de bundel en draagt voor)

 

'en uit haar zoen, we

waren kinderen in het hoge gras,

en uit haar zoen, ik

wist niet wat een lichaam was,

de grond die zachtjes trilde,

het jonge dronkenschap,

het tedere dat ik wilde,

ik vermengde met het groen

bewoog soepel door het gras

en ontdekte voor even wat

vervulling van verlangen was

en wat het is om wankelend

te lopen'

 

 

De reclametekst voor het boek eindigt zo:

 

 

Ouders dachten dat hun kinderen naar kerksozen gingen. De werkelijkheid was anders. Er werd via stimulerende middelen een wereld losgelaten, die als hypocriet werd ervaren. Een wereld waarin de zogenaamde mantel der liefde allerlei ongein moest verbergen voor de buren. Wat er voor in de plaats is gekomen, is niet per sé perfect volgens de schrijver, maar zeker meer de moeite waard. De bundel is al te bestellen in de boekhandel of op internet, maar Overbeek beraamt zich nog op een officiële presentatie. Een must voor iedereen die van Harderwijk en taal houdt.’

 

Dit boek is bij je boekhandel te bestellen en ook online: https://www.paagman.nl/product/76038066/waar-ooit-het-loof-de-zee-door-bert-overbeek

 

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>